Jan Kleefstra
Parijs UNESCO hoofdkantoor
De toevalligheid van het leven op aarde doet niets af aan het feit dat de aarde zelf een rondzwervend brokje materie in het universum is. En als erfgoed op aarde de vergaarbak van uniciteit is, en tot dusver de aarde in het universum, zover we weten, het enige klompje is waar onze vorm van leven tot stand is gekomen, dan verdient die uniciteit vooralsnog een plek op de werelderfgoedlijst van het heelal.
Het is te mooi om waar gebleken. Iedere wandeling weer, en deze Krui-tocht in het bijzonder. De verwondering over de drijfveren van ieder afzonderlijk leven, op ieders eigen plekje op aarde, om zo lang mogelijk of als nodig is te overleven. En daar ieder moment deelgenoot van en onlosmakelijk mee verbonden te zijn, is de dankbaarheid die je voelt als je over de aarde wandelt. En al de zintuigen open staan om je te verbinden met de liefde die rondzingt, rondzoemt, rondgeurt, ronddartelt, ronddroomt.
Plots stortregent het
mijn hart in slaap
het vers net op tijd
het noorden bevrijdt al snel de stem
die alleen voor mij zingt
ik geef er gehoor aan
noem haar een goudplevier
en zwijg geduldig
over de afgewezen woorden
ik wijs haar de vlakte aan
die zich in een toonaard verandert
om in ieders hart door te dringen
en haar als prooi aan de oneindigheid te voeren
⋯
Notre Dame
Grond en water staan bekend om hun herstellend vermogen. De mens is veel verleerd. En toch leven we met het gevoel dat er nog altijd iets op ons wacht. Vroeger probeerden we het te verleiden met versierselen. Nu voegen we zaken uit noodzaak toe om te proberen te overleven, zodat we uiteindelijk niet vergeefs hebben gewacht.
Hetgeen waarop wij wachten hebben we de naam Godot gegeven. De toevoeging om het leven bij te staan, is het plaatsen van bijenkasten, op de herbouwde kathedraal, waarbinnen we het bestaan nog altijd niet hebben begrepen. Het zou goed zijn om er een steen op te leggen, of in ieder geval een steen in de hand te nemen, of het als geluksteen in een broekzak te stoppen en het nooit meer te verliezen. Misschien dat ooit het menselijk lawaai wordt overstemd door het gezoem van de bijen, het gezang van de vogels, het stromen van de rivier. Misschien. Maar vooralsnog blijft het gezoem onhoorbaar, lijken de kasten het eindpunt van een sprookje dat herboren wil zijn, trekt een heldere wolk medeleven de stad in, die om de waarheid bedelt en met een uitgesproken zegen en een handvol aarde uitgeput in een potje op de schoorsteenmantel achterblijft.
Welke geschiedenis moet ik schrijven
nu mijn land niet bestaat
ik zal met de eenvoud leven
zo ze me toelaat
soms reusachtig over me heen valt
als het licht
meedogenloos soms in mijn ogen
⋯
Rustdag
De dag toont zich met
een pijnloos waas zacht
om alle zijden van de verte
bijna heerst er vrede
in dit afgeknotte leven
er zou nog in het midden van alles
een berk moeten staan in de schaduw
waarvan ik tijd uit zou dagen
en
mijn hand schuldig om de aarde knijpen
⋯
(Uit de bundel Een mistval om het rumoer, uitgeverij Aspekt 2017, tekeningen Lucien Tinga)
La Courneuve
Je zou zeggen dat er in een stad niet veel te halen valt. Misschien in de buitenwijken, met hier en daar wat groen. Maar toch, de gierzwaluwen, al jaren in de lucht. Buiten de stad vreten ze zich vol om vervolgens terug te keren en door de stad te gieren omdat het altijd zo is geweest. Vrijheid kun je dat niet noemen, die gewoontes en de bezetenheid om tot op de dag nauwkeurig aan de wetten van de trek te voldoen. Wat voor ons ieder jaar wel een dag is om naar uit te zien. De terugkeer bedoel ik, even een zomerlang het gevoel dat grenzen er niet toe doen, dat je alleen de keuzes hoeft te maken die nodig zijn om voort te leven.
Gierzwaluwen zijn misschien wel de vogels die het minst de aarde raken en toch deel van haar leefwereld zijn. Die hun verleden voornamelijk in de lucht achterlaten. Nooit precies weten waar hun slaap eindigt.
Al dagenlang was ik de wolken vergeten
de standvogels net niet overzongen
het is maar zelden dat een stad zwijgt
maar de aanraking
als de tocht te lang duurt
en de handen eeuwen terug
al strelend langs een wang
waarachter de leegte zinspeelt
op een met tere wolken
bezaaide hemel boven de stad
die stil wil zijn
diep van binnen
het lied van de aarde wil begrijpen
⋯
Chem. de Gonesse à Goussainville
Al die talen die omzwerven, rond gezongen zijn, elders terechtkomen. Een stad in de regen, in de zon, in het licht van haar eigen donkerte. Autoverkeer zuigt de lucht uit je longen, er bulderen almaar vliegtuigen over, je uithoudingsvermogen dwarrelt als een mislukte strofe voor je uit.
Je kunt het een lichaam noemen, of beter een organisme, volledig uit zijn verband getrokken, dat wel, maar in haar betekenis nauwelijks nog met het leven te vergelijken. Liefst zou het een verschijning zijn, die samen met de ochtendnevel oplost, naar het niets wegtrekt. En toch kun je haar liefhebben, een stapel foto’s van haar bewaren, haar in geen gelijkenis omhelzen.
Het onder mijn vleugels samengepakte onweer zal de lucht wel klaren. De weerklank een doodsteek wagen. Bevries het aantal dagen tot het einde en laat daarna de lente los, het geweld dat van zichzelf geen genoeg krijgt. Je kunt het ook onkruid noemen, de beheersbaarheid ondergeschikt aan de zuiverheid van het geheel, maar op het oog niet vereenzaamd.
Het voelt als bijeengedreven, weliswaar in een vorm waaraan het eerst ontbrak, maar vrijwel aan het zicht onttrokken. In de denkbare omvang van haar falen. Trek daar maar eens zonder oponthoud een rechte lijn doorheen. Met aan het eind daarvan een plek om de veren te drogen, op adem te komen, de reis als een waargemaakte droom in haar schoot te leggen.
⋯
De velden ten noorden van Goussainville
De veer van een kraai
ik hoop dat ze gevlogen heeft
desnoods zonder lichaam
maar gevlogen
liefst in een land zonder bomen
of anders maar een lichaam
desnoods even dood
vlak na de vlucht
nergens heen
maar toch
een plek om kraai te zijn
op een zomerdag afgeschud misschien
of anders door de wind uitgerukt
als ze maar gevlogen heeft
desnoods maar een klein beetje boven zee
de stormwind gevoeld
maar even gevlogen
daarna gevonden
⋯
Forêt Domaniale d’Ermenonville
Leven in een bos leidt tot toewijding, het overtuigen van de stilte met een menselijke klank, alsof er voortdurend iets terugkeert, maar nooit gevonden wordt, ook al wacht je tot het ochtendgloren en stapelen de boeken zich tot de hemel op.
Al die omzwervingen om de omheiningen uit de grond te trekken en muziek uit de planten te bevrijden. De vruchten van het leven komen uiteindelijk alleen de natuurlijke goedheid toe. Waarin de taal tekortschiet. Alles enkel deel van zichzelf en prooi voor de ander is. Het is zinloos daar nog langer bij stil te staan. Enkel de overgave en het veelal zwijgzaam zijn, om niets van het gezang, de ruis, het gezoem te missen, terwijl je de halmen streelt, een kluit aarde in je hand draagt, een bos in je hart sluit.
Pas aan het eind van het leven, is het gevolg van ontmenselijking. De almaar zwaardere stem die het bos zich eigen en jou genegen maakt. Op je knieën genoeg voor een encyclopedie, maar erbovenuit getild een verwaarloosbaar stukje aarde, bijna door de stad opgeslokt.
Je zou ondergronds willen vermoeden dat er rechtvaardigheid heerst, maar dat is enkel een menselijke gedachte, waar geen leven zich om bekommert. Het wachten is op een trage bui
een pelgrimage naar de kapel
die diep tussen de bomen weggedoken
de oorsprong van ieders onrust is
wellicht daarom een klif opgeworpen
mijn vleugels te kort afgeknipt
het duister in mijn ogen gewreven
liefst een ogenblik streek ik neer
en tuurde eens diep in de verte
⋯
Eglise Saint-Georges te Bray
Bewaar een loot, voor als mijn leven daar is, uit te groeien tot het stof waarvan men een tak maakt.
Ooit bouwde men kerken, soms heel bescheiden, maar op mooie plekken. Men bootste een kruis na en richtte het naar het licht, zodat de magie dagelijks de kans kreeg mensen te begeesteren, de vrijheid van gedachten telkens naar het altaar te lokken. Eeuwenlang al wakkert kaarslicht het geloof aan dat er achter het raam door de takken heen een hemel wacht op hen die niet langer in staat zijn de paden te volgen waarlangs het lichaam ophoudt geest te zijn.
De ogen die licht nodig hebben om de laatste gedachte te zien, die nodig is om te geloven dat het leven eeuwig is. De handen die zich om de werkelijkheid vouwen en zich naar de afbeeldingen richten. Alles draait, en draait rond het geheim dat aan de grond is toevertrouwd. Verloren nog voordat het zichzelf leerde kennen. Driemaal dansend tekort gedaan. Ooit kinderen van de aarde geweest.
In elke kerk zou een deur open moeten staan of een ruit gebroken moeten zijn, zodat de zwaluwen naar binnen en de spinnen tijdig naar buiten kunnen. Hun drukte zou veel vreugde opwekken, de beleving van de seizoenen hoop schenken, onschuld jaar na jaar getuigen van de overlevingskracht in de lijfjes die met een ferme ademstoot zo uit mijn hand geblazen kunnen worden.
We staan hier vast niet lang genoeg om al het ademen mee te maken, maar luisteren vermoeid en denken dat andere tijden misschien nog herinneringen mee zullen dragen die niet verwaaid ergens in de hoofden achter zullen blijven.
⋯
Rue de Paris, bosgebied ten zuiden van Verberie
Sommige wolken zijn het bos nodig om de reis te volbrengen, voor anderen is het ver genoeg geweest. Als ik een wolk was, zou ik ook niet te ver van zee af willen dwalen. Maar de trots, de weerslag op de verwondering, in vlierbesstruiken opgemaakt. Ik herinner me nog de plek waar ik ze aan heb geraakt, waar ze langs mijn wangen streken. Ik dacht dat ik de oudheid rook en even hun vluchtigheid begreep. Er moeten bossen zijn waar je ze tussen de bomen terug kunt vinden, slapend misschien of even op adem komend, op een uitgesleten pad. Er zijn zoveel wolken op aarde gevallen die nooit teruggevonden zijn. Met een zonnehuid kun je vreemd verward raken.
Als je dagenlang alleen maar door bossen loopt, vergeet je soms dat er een hemel is, rustend op de verwachtingen. Met een paar ferme slagen blijft ze de aarde machtig, gebroken dat wel, maar daar vraagt het zomers verweer zelf om. Het geheugen verwent ons niet alleen met vreugdevolle herinneringen.
Maar de dag, waarop de wolken hoog en fier, en er een cirkel ontstaat rond bijeen gebrachte aarde, en de pauwen voortdurend om aandacht vragen, scheppen we laagje voor laagje schoonheid bovenop de herinneringen die we aan het maken zijn. Ons eigen licht in een zonovergoten dag. We kunnen generaties opbouwen die vergeten hoe het is om kwaad te zijn. In een koude nacht leren hoe het is om als nachtegaal te mogen zingen. Op een met zonlicht bespatte bosgrond zien hoe het is om deel uit te maken van een onuitputtelijk volk.
We zijn naar hier gekomen om te kijken naar de dans die net boven water eindigt in een paringswiel, te kijken naar de blik van kinderlijke verwondering als een eerste ster aan de hemel verschijnt, kijken naar twee boomvalken die over het park trekken en ons geenszins hebben opgemerkt.
⋯
Rustdag Chateau Quesnoy
Een open plek
met een beuk in het midden
me links daarvan neergelegd
om alvast het zwijgen
uit mijn hoofd te leren
de dans komt later wel
wat ik van de wolken zie
het toegeknepen duister
net genoeg om nacht te heten
(Uit de bundel Laat het bos maar uithuilen, uitgeverij Wijdemeer 2021, tekeningen Lucien Tinga)
⋯
De wandeling
Hier lopen we. Voor de aarde. Ze weet er van. We spreken veel, we zingen, we raken bladeren aan, trekken de hand langs een halm, ruiken aan bloesem, luisteren naar de vogels, het water, de wind in de lindes. Proberen we niet de mensheid te redden door het een bladstil ven voor te houden?
Neem de stad. Wat bedoelen we daar als we het over de aarde hebben. De rivier die zich er doorheen haast, of de grassen die het asfalt openbreken, of de monumentale treurwilg op het stadsplein, misschien een park, of is al dat we achterlaten vergeten aarde en nemen we de auto om haar buiten de stad te zoeken. We verwarren teveel, terwijl het enkel en alleen om het leven gaat, en het bewustzijn dat alles draagt. Die ene zwarte roodstaart die op een dakrand reutelt of de gierzwaluwen die zich met de lucht wel redden.
De rivier. Het maakt niet uit of je met haar mee naar zee loopt of terug naar de bron. Of andersom. Haar beboste oevers van waaronder waterhoentjes soms even de wal op durven als wij het dorp in lopen en de mussen gaan tellen. En wat ze tegenkomt, maar ons weigert te vertellen. En vanuit de lucht een lint is waarlangs de kokmeeuwen hopen de zee terug te vinden.
Uitkijken over een vallei. Zo voelt een wespendief zich als de thermiek haar welgezind is en ze bijna uit zicht verdwijnt en toch de duizenden bijna zwarte rupsen van de dagpauwoog op de brandnetels ziet. Waar tussen de dorpen de grasmussen de velden bijeen zingen, waarover de huiszwaluwen jagen op lucht die door de klaprozen verwaaid het gezang van de nachtegalen verwarren. De aarde is even groot als we willen dat ze is.
In een populierenbos barst het gezang nog eens los. Vooral de roodborstjes, winterkoninkjes en zwartkoppen boven het kleefkruid, brandnetels, de grassen en springbalsemien. En onder de ratelende wind bijna de wolken rakend, die uiteen gedreven evenals de rivier van zee afdrijven of naar haar terugkeren. Of andersom. En zich laven aan eeuwenoude platanen die blakend van zonlicht keurig op een rij staan langs de oprijlaan naar het ooit aan de aarde toevertrouwde, achter een zwarte beuk opdoemend chateau.
⋯
Bosgebied Du Grand Octogone ten oosten van Choisy-au-Bac
Een bos. De vijfsprongen. Soms een weg er dwars doorheen. Verdragen bomen lawaai? Ik weet het niet, maar het reikt zo ver, verstomt nu en dan het gezang van nog teveel vogels om op te noemen. Er is mij wel eens verteld dat als we de aarde met rust laten er op veel plekken bos zal ontstaan. Ik geloof niet dat dat erg is. Hier en daar nog wel een open plek om de wolken te zien. En de bodem onvindbaar onder de varens, de jonge aanwas en een bladerdek van vele jaren oud. Maar de kracht en het geduld zouden ons veel goed doen.
Het bos is hier meer zichzelf. Zonder al teveel beletselen recht de hemel in. De laffe jacht uitgezonderd zijn hier vast nog plaatsen waar nooit een mens een voet heeft gezet. Het is vreemd een koekoek te horen, maar er groeien ook gele plompen en hangende zegge, er zingt een merel net als thuis. Het is fijn dat een ver zicht tussen de stammen door eenzelfde verlangen oproept om in haar te verdwijnen, waren er niet de kraaien die je altijd weer verraden.
Op de houtkap na. Want ik moet ook schrijven. Maar waarom eigenlijk. Die eindeloze nabootsing van al dat er al is en evengoed onberoerd kan blijven. Het is de verslaving van de mens die zich met de tijd geen raad weet, geen grip op de levensduur krijgt. Daar heeft het bos geen last van. Of de nachtegaal die overdag volhardend blijft proberen de zanglijster te overstemmen.
Het mooiste bos is een bos waarin je kunt verdwalen. Als de moed opraakt, de pen leeg is en het duister nadert. Als je een moment van overgave voelt en het leven plots eindeloos lijkt te zijn. Nog even flarden zonlicht hier en daar op de grond vallen en de bomen je vertellen dat alleen het leven je kan overkomen. Je bijna roekeloos wordt en toch voortdurend een beetje bang blijft, omdat je al de geluiden nog niet vertrouwt. Het bos toch niet eindeloos blijkt als je maar rechtdoor blijft lopen. En je ’s avonds in bed nog natrilt van de overweldiging die je maar nauwelijks in staat was te verdragen.
⋯
Rue des Ecazieux ter hoogte van de visvijvers
Onvruchtbaar land deert de hop niet
het noorden te verkennen
het blijft een klein stukje aarde
de trek deernisvol
het leven is verdraagzaam voor een hemellichaam
dat in eenzelfde golvende vlucht eeuwenoude liefde
over de aarde streelt en er een bos van maakt
je liep er over een pad
dat eerder betreden
al de legende van een ver
verleden had blootgelegd
er brallen raven
er zoekt een mythe zich een weg
in natuurlijke tuinen
er staat een mens op een hoofdader
in zinderend licht
dat in de zang van de veldleeuwerik
tot betekenisvol leven in staat is gebleken
⋯
Chem. de Halage langs Canal Catéral à l’Oise
Het landschap volgt de rivier, die al kronkelend ongedurig op zoek is naar nieuwe volgers en hier een idylle achterlaat. We noemen het een oud landschap, maar beter is het haar onbewerkt te noemen, niet anders dan door de elementen zelf. Je moet je het gezang blijven herinneren, de lichtval op de bladeren, de zonnevlekken, het water dat rondom schittert, de drukbevolkte bodem, de vlinders, om in de winter te weten hoe het hier is geweest en hoe het hier straks weer zal zijn. Misschien is dat de reden waarom er voortdurend over haar geschreven wordt.
Je voetstappen zomaar door generaties gedragen. De verhalen komen vanzelf. De mens heeft het paradijselijke leven altijd wel ergens opgetekend. En altijd was er water, en lucht, en de aarde. En de liefde. Want een sprookjesachtig landschap laat niemand onberoerd. Daar komt al het leven samen en verdraagt het zich met de kringloop waarin het geborgen door het leven zelf de belevenissen doorgeeft. En dat alles droomt van de zee. En de zee zou willen dat ze de wind kon horen, hoe die hier nauwelijks de bladeren raakt en door de bomen zucht en het zonlicht wast en soms een wolk meebrengt.
Om de zee te zien heb je een geliefde nodig
die het zicht van de wolken scheidt
een wijkplaats voor het overvloedig zonlicht vindt
mij een hand reikt
de dag met een vertrouwde stem voedt
⋯
Chem. de la Justice ten oosten van Muille-Villette
Soms wandel je langs akkers en zie je erachter een groep bomen. Er overvalt je een onweerstaanbaar verlangen om tussen hen in te lopen, ze aan te raken, vogelzang te horen. Onverzadigbaar het restant van leven in je opnemen, er een langgerekte, verheven zin aan opdragen, het terneergeslagen zonlicht strelen dat geen idee heeft van het leven dat haar wordt toegedicht.
Het vermogen om blij te zijn zou niet afhankelijk moeten zijn van de plek waar je je bevindt, maar het landschap, zo vol valstrikken als je alleen op pad bent.
Een enkele groep bomen. Al zou je er alleen maar omheen kunnen lopen. Je voelt dat er iets gaande is. Alsof het alleen tussen de bomen regent, als een daad van zuivering, de stilte om zich heen getrokken. Dauw blijft er langer achter dan wij denken.
We hebben ons op de warmte verkeken. Wat we niet gewoon zijn, zien we eenvoudig over het hoofd. Het tekort aan water bijvoorbeeld. Of de warmte. Zelfs door de huid niet meer te keren. Ooit zullen we terugverlangen naar winterkoude. Maar vooreerst nog niet. Het leven dat met haar optrekt. De bijeneters bijvoorbeeld, die nietsvermoedende hommels op elektriciteitsdraden murw slaan, een vrijwel onbewoond dorp met luid gezang nieuw leven brengen, de afwisseling genoeg doen. Het zijn vooralsnog de haperingen waar we ons aan vastgrijpen. Het langdurig droogvallen van een alledaagse rite, het overtrekken van een wolkenkleed, de klim van een veldleeuwerik hoger dan weleer. Het valt nog te belezen, de wijze waarop het leven zich opricht, zich met de overgebleven schaduwen redt. Misschien kunnen we er op vooruitlopen.
⋯
La Halte de Tugny, Rue du Pont in Tugny-et-Pont
Wij zijn niet de redders van de biodiversiteit, wij zijn de veroorzakers van de teloorgang daarvan. Dus laat ons niet pronken met het veroordelen van de schanddaden die we zelf hebben begaan. Het verhaal is heel simpel. De redding zal voor velen te laat zijn. Het is de zelfgenoegzaamheid, zeg maar de hebzucht van de mens, die begon op het moment dat we ons van de rivieren hebben afgekeerd, de bronnen hebben bevuild en hun mondingen hebben uitgewoond.
Je zou het niet zeggen, wandelend langs haar oevers. Maar de oeroude hut om je in terug te trekken staat hier niet voor niks. Het kussen aan de zijde van het water om je kabbelend in slaap te sussen. Het is een plek waar gierzwaluwen plukjes verloren ziel komen halen, een glas thee snel koud wordt in handen van hen die tot dromen vervallen, waar we in het rad telkens de beste van alle mogelijke werelden uit het oog verliezen, in de voetstappen van velen almaar het pad van de lichtvoetigheid kwijtraken. Voortdurend de aanwezigheid aangevreten door de hand die blijft strelen.
We proberen het wachten voor ons uit te schuiven, in de hoop dat de verliezen zich vanzelf herstellen en wij het leven kunnen blijven negeren. Bosbeekjuffers dwarrelen langs de oevers, een vink haalt naar het avond schemeren uit, het licht drijft nog een beetje dromerig na.
Mocht het bos opnieuw verrijzen, zou ze zich dan weer tot de hemel richten. Of trekt ze zich terug en blijft ze voor ons onvindbaar in het beloofde land waar het zindert van het gezang van vogels, krekels en kikkers. Vergeet dan niet mijn hand te nemen, deze liefdevolle dag nooit meer los te laten.
In de lange stilte van de wind
waarin de slaap eindeloos duurt
nog voordat het donker wordt
en de regen trilt
en alle vogels stilvallen
kom ik bij je liggen
⋯
Canal de Saint Quentin ten zuiden van Dallon
Een kanaal buigt nooit af. Meestal had je gelijk. Zo ook deze keer. Simpelweg de oever volgen en denken dat ze oneindig is. Het verhaal over de zwaluwen blijven vertellen, omdat zij de meest kwetsbare bewoners zijn van het dorp waarin ik geboren ben.
Hetzelfde water dat uitmondt. Eerst in haar eigen bron, vervolgens in zee. Simpelweg door de eigen loop te volgen. Op een vlakte belanden en denken dat ze oneindig is. Het lijkt een vooruitgang, maar het blijft een herhalen. Het verhaal over de branding en waar ze vandaan komt. De onvoorstelbare schoonheid van een land zonder horizon.
Het kanaal naast de rivier. Om het landschap bevaarbaar te maken. Het geweten aan onszelf te wijten. Maar twee oevers heeft een waterloop. Vaak beroepbaar. De een dankzij de ander. Het water de onhoorbare voorbijganger. Zolang de droogte aanhoudt. Knarsend onder onze voeten. In onze hoofden. Verbeeld je een kolkende regenval en een wind die even niet weet waar ze het moet zoeken. De stormvogels ver van de kust verdreven.
Het verhaal over daadkracht blijven vertellen, omdat je door bent blijven lopen. Vanwaar je gekomen bent, kun je ons alleen maar de goede weg wijzen. Nooit vanzelfsprekend verbonden met dezelfde bron, laat staan dat we over dezelfde oever lopen. Alleen al de volstrekt andere lichtval over het water, de oprechte twijfel over de juiste zijde, het vertrouwen dat we het verlorene terug zullen vinden. De flonkeringen van de passie die drijvend op de snelst stromende delen de overtuiging intensiveren om later op de gezapig ronddolende delen nieuwsgierig naar zielsverwanten te speuren om hun afkeer te trotseren.
⋯
D8 ten noorden van Fontaine – Uterte
Aarde op een doek leggen, of beter een doek over de akker spannen, en zien waar het op gaat lijken. Haar in oude stemmen drenken en horen wat er rest. De kleuren uit het hoofd smeren. Alles rondom is zo afzijdig gebleven. Die dag, die niemand toebehoort, niet aan stukken gereten, dat is nooit gebeurd, maar alleen al het verslepen. Waar moet je ermee naartoe, in een omvang die alles omvat, zo uit het hoofd gelekt. Misschien ergens ophangen, dat is eerder gebeurd, toen het nauwelijks waaide, in de zon, eerst om te drogen, later vooral om een niet nader te noemen nachtval aan het oog te onttrekken. De leer die de laatste kruimels oppikt, uit het hoofd geleerde oude wijsheden blijft herhalen, de raven op de hielen zit. Om uitgeraasd te raken, wie of wat dan ook een vrijheid aan te praten, nergens bang voor te zijn. Om gek van te worden, al die kleuren, om snel te vergeten, het hoofd, en wat daar van over is. Zodra het doek, vooralsnog over de verregende akker, en zien wat het drenkt, uit wiens schedel nog een beetje wijsheid lekt, vanwaar geen ontsnappen meer aan is, ook niet naar de andere zijde van de wereld. En al die liefde, de adem op de rug, de dingen die ze heeft gezien, de dingen die ze doorgeeft, het hoofd er al van afgekeerd, het licht ernaartoe gebracht, voor de bloei deze keer, in al die kleuren, om gek van te worden, op een doek alleen al.
⋯
D70 ter hoogte van Vallée Sainte-Marie
Een windspel, uit een verlaten keel, door jarenoude oogstresten. Vrijwel nergens meer oude grond. Ik bedoel onbewerkt, de onzuiverheden nog zichtbaar, zinderend van geluk.
Vel over been de vlakte
de paar muggen
de vallei met het blote oog niet te zien
stel je hier een wijsheid voor
aan wie zal ze een veer laten om
de haperingen uit het veld te vegen
stel je een blindheid voor
om het duister te verraden
dat de akkers schuwt
stel je hier een tijdsgeest voor
ploeterend om het vertrouwen
in het eigen lichaam te herstellen
waaraan de hand sleurt
om er gestilde honger van te maken
⋯
Avelu (Cité de Maretz)
Een drooggevallen buitengehucht waarbinnen de bomen gespaard zijn gebleven, een pauw voor een paar centen de mensen voor het eten bijeenroept, vanaf de nok een zwarte roodstaart waarschuwt dat de zon nadert. Waar vlinders dauw van de vleugels schudden, schaduwen restjes nacht zijn, langs de lippen het loslaten van vertelsels schuurt.
Ik groei niet verder, maar reik wel naar de takken waar ik eerder niet bij kon, om aan de bloei te ruiken en soms van gezicht te veranderen, om een enkele verbinding nog eens opnieuw te proberen. Daar waar ik mij afwend, gaat een mens verloren.
De verstilde plekken loop ik aan voorbij, waar je de sterrenhemel aan kunt raken, zomers licht soms de winter ongeduldig maakt. Er stroomt een bek leeg als het op oude liederen aan komt. Bijna alsof de zon zingt. De verborgen plekken laat ik onberoerd, waar je een leugen achter kunt laten, avondschemering soms bloot in slaap wordt geblazen.
Natuurlijk wordt het ook hier duister, veelal onder een afgelegen sterrendeken, meestal met de ogen dicht, maar toch, duister, evenals elders, voor de nachtdieren en zij die liever slapen, of zij die het duister bestrijden en demonstratief gaan zitten lezen of in een lichtbron staren, simpelweg ontkennen dat er duisternis bestaat, maar toch, het duister, als je goed kijkt is het alom en trekt ze over de aarde, uit het zicht van de zon, maar met een maan op de schouders, om zo nu en dan te laten zien hoe wonderbaarlijk mooi ze is.
⋯
D13 tussen Solesmes en Quiévy
Wind van de zon, over verlaten akkers. De bewerkte weidsheid. Ik ben altijd aan je zijde. Leg je hoofd anders dan een veldleeuwerik in de nek. Er zijn altijd nog de kruinen, de wieken, de wolken, de zwaluwen die in slaap zijn gevallen. Niemand is hier de buitenstaander die de stenen moet dragen om de oude weg te herstellen.
Ik deel niemands oneindigheid
daar ken ik er te weinig van
evenmin de harmonie
die stuk geschreven ligt
wind is geen deel van dit land
evenmin als het land
niet het welzijn
van mijn geest regenereert
Het begin is onafscheidelijk van alles, op de rand waarvan het ontbreken van een boom bedenkelijk naar de voortgang staart. De gewoonte om de zang te herhalen, met takken te blijven slepen, hetzelfde teweeg te brengen in de opeenstapeling van tijden, waarin we onze verhalen kwijt kunnen, er een menselijke geschiedenis van maken, grond een tijdsduur geven, in onze rede verstarren.
Wie weet wie hier geboren had kunnen zijn en op trek was gegaan. De verhalen bij terugkeer, of beter van hen die zijn gebleven, die de winter nog hebben meegemaakt en zij aan zij over de akkers zijn gelegd. Weten dat ergens op de oever van een ven op een paal een bord is gespijkerd waarop een vers is gedrukt dat je aankijkt, en achtervolgt, en vanaf die ene plek voortdurend als je aan haar denkt je hele wezen in de war schopt.
⋯
Rue Notre Dame te Vertigneul
Alle dorpen zijn hier aan een beek gebouwd. Het enige water van betekenis dat stroperig door de landerijen trekt. Misschien wel het kerkgebouw als eerste. Ik weet niet of kerken uit overtuiging zijn opgetrokken, zoals de gronden puur voor het gewin zijn ingericht, maar de beek buigt in ieder geval nederig voor haar af en vervolgt haar luie loop naar het volgende dorp.
Wat begon als een tempel, werd de mens teveel. We zijn uit het verbond gestapt, hebben een paar kasten gebouwd en er onze boeken in opgeslagen. De openbaring was een ziekelijke zucht waarmee we het land, van wolken ontdaan, het paradijs hebben toebedeeld. Het bewustzijn diep begraven, wil niet zeggen dat de schepping teloor is gegaan, maar je mist er net de waanzinnige geur van de oude linde, die vast ter nagedachtenis aan iets voor de kerk is geplant en haar inmiddels volledig overschaduwt.
Ik weet nog de twee oude lindebomen voor mijn ouderlijk huis, ook voor een kerk, die soms bij een zomerse volle maan samen zongen en waaronder we de volgende ochtend tientallen dode of versufte hommels vonden.
Het is het bijna heilige geduld dat zoveel indruk maakt. De onwankelbare balans waarmee ze de verbinding vormt tussen de grond en de lucht. Voor wie er helemaal geen toekomst bestaat, omdat de jaren nog niet zijn vastgelegd en er altijd eerst nog een bloei nodig is om de vooruitgang te overtuigen van de schoonheid die in haar bewaard is gebleven en ook zonder woorden een wijs verhaal vertelt.
⋯
Nabij Villereau
Was het landschap maar leeg en onberoerd. Niet zoals het begonnen is, maar misschien zoals het eindigt. Ik ben de zwaluwen niet vergeten, die lichte dagen. Een wolk minder zou me al snel verbazen. Om me in mezelf terug te trekken, is een beetje schaduw al genoeg. Stilte zal toch ook een keer leeg raken, ook al sluipt ze rond de dagen, om elders nog eens opnieuw te beginnen.
Er zijn een paar bomen blijven staan. Om de kracht niet te verliezen. Het verleden houdt hun silhouetten veel langer vast dan het heden. Ooit komen ook de weggehaalde bomen terug. Want alles wacht om terug te keren. In de schaduw waarvan ik alvast een paar van hun dromen vang, die met ongelofelijke kracht op ons neerdrukken.
Als het alleen maar zou slapen, gelukzalig diep zou slapen. Om te overwinnen, om weer te luisteren als alles weer met elkaar verbonden is. Pas in de vroege ochtend en later in de avond toont zich de ware rijkdom van de gronden die gespaard zijn gebleven. Waarvan je je afvraagt hoe het mogelijk is dat het aan onze aandacht is ontsnapt, en zichzelf redt, en toch niet op ons uitgekeken raakt.
Die paar oude bomen, op de rand van de grootschalige afgrond, in de luwte waarvan ooit de zwaluwen in het tedere licht en de mieren in kolonne naar de tak vanwaar het uitzicht over een wereld die bijna niet te belopen is.
⋯
Rustdag
Het verlegen land
waar misleiding mild als stuifregen
in de stem van de vertaler kruipt
waar bewolking
vanaf de zijde van het noorden
de zon in dit reisverhaal niet verdraagt
waar het wachten op tweestemmige beroering
de avond langer laat duren dan ooit
het leven durfde achter
elkaar stil te zijn
⋯
Rue de la Frontière nabij Dour
Een bocht in de weg, om nog even terug te kijken. Voor je ligt nog meer dan de helft van je reis, achter je de herinneringen. Daar verander je niks meer aan. Alsof de zon op je rug, terwijl ze nog maar pas voor je opgestegen is. Ze heeft niet de kracht om vooruit te lopen, maar dat hoeft ook niet. Haar reis is onomkeerbaar, ze reist voort, torst mee wat ze mee heeft gebracht. Dankbaarheid is een leeg verlangen als er geen genade aan voorafgaat.
Ik weet nog de ooievaar die kwam kijken of je al vertrokken was, het eerste labyrint, het wegkijken van de wolken, het waanzinnig gezang van de vogels, nergens een bos om in te verdwalen, de blijdschap. Ik herinner mij het oorverdovende Brussel, de moed, een vermoeide avondhemel, de genotzuchtige meidoorns, de opwachting, de vreugde. De rijkdom die deze reis rondstrooit.
Draai je maar om. De mensen volgen wel. En het land voor je is dezelfde grond als onder de velden waar je vandaan komt. Ooit is een grens getrokken om de mensen van elkaar te scheiden. Want als je een hart breekt, zal de liefde ook een kant kiezen, ook waar geen grens getrokken is. Soms dwars door een land, het zal de wormen niet verontrusten, de zang niet verstillen, de wil niet verzwakken. Maar al die akkers, die landen, de namen. In je hoofd is er helemaal geen plaats voor. Al die plannen, de hoop die gezuiverd moet worden, de eenvoud die voortdurend om uitleg vraagt.
Ooit verzon men sprookjes en zei dat ze dicht de werkelijkheid naderden. Maar als zelfs een vermoeide buizerd eenvoudig door de takken dwarrelt, wie ben ik dan om onstuimig in andermans hoofd rond te struinen.
⋯
Maison Van Gogh te Cuesmes en SPARKOH! te Frameries
Een huis tussen de bomen, waarin is gewoond, al is het maar voor even, de deur niet precies in het midden. Heeft iemand hier de diversiteit uitgelokt of stapelen we diversiteit op om er later mee te pronken? Het is meer dan één mens tegelijk geweest die geprobeerd heeft grip op het eigen leven te krijgen. Zoveel levens later lijkt er van geen opzet sprake, maar het had er ook evengoed niet kunnen zijn. Het zwarte land aan het oog onttrokken. Een paar boeken opengeslagen. Een potlood om het werk na te bootsen. Ook toen zong er al een merel, kropen er pissebedden het erf op, trok de zon over om er een dag van te maken.
Later plantten we een levensboom, wierpen er wat zaad omheen en noemden het een tuin. Misschien wel is diversiteit simpelweg ongrijpbaar, omdat het finaal uit de hand is gelopen. In een theelepel gezonde aarde raken we de tel van het leven al kwijt, laat staan dat we weten wat een druppel bloed inhoudt. Als één kleur je al tot waanzin drijft, waarom legt het licht zich dan niet ingetogener over de rijkdom die we toch niet kunnen dragen.
Een specht hamert een eenentwintigste plek in een boom. Niet dat je je er niet ziek door voelt, maar je bent wel degelijk dodelijk geraakt. Plots is er niets meer om naar uit te kijken en zul je in ons verder moeten leven. Uit het bos klinkt weemoedig een grote lijster, een mus kruipt met een bek vol vreten onder een dakpan, in een kleine vijver kwaken twee kikkers. Er spelen kinderen lukraak op een afgesloten pleintje.
Het is wonderlijk dat met zoveel leven in de grond, ze onder onze voeten niet siddert, en beeft, of davert van lust, om ooit de vleugels uit te slaan en alsmaar weer bij ons terug te keren.
⋯
Chem. Des Théodosiens nabij Sirieu
Iedere weg is een landweg. Maar hier lijken de wegen door de landerijen zelf aangelegd, opdat er nu en dan nog wat leven voorbij trekt, nu de kracht en de levenslust uit hen weggetrokken zijn. Als dat leven een paar dagen wegblijft, is het angstvallig stil. Alsof de paar wegen een schreeuw om aandacht zijn. De aandacht die onverwoestbaar moet blijven, nu de glooiingen grotendeels zijn gespaard en hier en daar bomen achter zijn gebleven. Je zou het bijna een uitgestrekte lieflijkheid kunnen noemen, was er niet het lijden en het gemis aan gezang en het gewroet in de grond. De altijd opklarende lucht in schril contrast met de valse belofte van een beheersbare vooruitgang.
Waarom zou je niet gelijk met het bos slapen
wakker worden
en op de wind wachten
even oud worden
eens per jaar de vruchten afwerpen
en zien wie ze komt halen
Op het hoogste punt, het dichtstbij de hemel, een vol perceel bomen. Een rustplaats voor de kraaien. Te stil voor het land eromheen. Als er niet het voortdurende verlangen was om de hemel te raken en niet almaar het geknaag aan haar randen, dan zou je hier vredig kunnen liggen en naar het leven kunnen luisteren. Niet bijzonder genoeg om bewaard te blijven. Maar de wolken, altijd diegenen die haar naderen, in een mantra die telkens iets van toonaard verandert, zonder bij haar neer te vlijen en even tot rust te komen, zo vermoeid ze ogen soms, om even te slapen, zo vermoeid, om eindelijk even te slapen.
Een stormachtige wind vergt veel van de huid
evenals een noordelijke lucht soms
het mysterie van een wolkenveld blootlegt
waarom niet de overgave nagebootst
de tijd dulden
en op het volgende landschap wachten
⋯
Chem. aux Loups nabij Écaussinnes
Een glooiende landweg, dichtbij de zon, de onbewolkte hemel. Ik mis de meeuwen, hun gekrijs, met de kop dichtbij de aarde, de poten in het slijk.
Wij kennen dat nog niet
verschroeide aarde
het klein en mager blijven van het leven
niet dat er geen koude heerst
maar al die landerijen
het wereldrag
nauwelijks een argwanend blind blijven
terwijl het kwaad schittert
alom als voorbode
van een volledig beheerste wanorde
waarin een groot en voldragen leven ruimte geeft
aan hen die klein en mager zijn gebleven
maar evengoed zonlicht nodig zijn
soms nauwelijks weten
dat er zang van hen wordt gevraagd
⋯
Rue de la Font aux Boeufs, ten zuiden van Virginal-Samme
Het begint met een berk, als pionier, bovengronds. Soms meerdere tegelijk, ook al is het in een hakhoutbos. Soms alsof in de vorm van een kapel waar je vroeg in de ochtend vóór zonsopgang binnen kunt lopen om te zien hoe het zonlicht binnenvalt en de kleine bladeren van verrukking niet weten hoe waanzinnig zich te gedragen. Een fitis tempert de vreugde, maar nooit het vertier waarmee het kruindek blakert van groeilust.
Een opgeschoten gele berm. De geuren, die je je pas herinnert als je ze weer ruikt. Vogelzang boven het verkeer uit. En al het groen na al die jaren. De zachte grond, al vaak verstoord, maar zo snel weer vol leven dat je er nauwelijks een stap op durft te zetten. Al dat onbewuste herstel alleen maar om te overleven. En dat we simpelweg modder noemen, veelal uitgewoond achterlaten, er een hek omheen zetten en meelijwekkend naar de eerste berken kijken.
Het een bos noemen is misschien nog overdreven, maar de blijheid is er niet minder om. Alsof je even ondergedompeld wordt in een leven dat zich niet van je afkeert, maar op je toekomt en je voedt met de geestdrift van een eindeloze levensdrang.
En kijk, daar wandel je, het hoofd in de nek, verbonden misschien wel met het gras deze keer. En morgen? Ach, die ommekeer, zoals we het kenden. Het rumoer vanuit het zuiden kletterend op het koude lichaam, vanwaar misschien uit de kop wel een vlinder verrijst. Of de verzwegen haast zonder bloei op een open plek, zolang bewaren tot ze wegvloeit.
⋯
Heldenstraat, brug over de Zenne te Lembeek
Niet dat je het water eerder hebt ontmoet, maar de rivier zou je zo maar kunnen herkennen. Het is goed tegen haar stroom in te lopen, alsof je op zoek bent naar de oorsprong zonder van je rechte pad af te wijken. Natuurlijk is de hoop mooier dan het heden, de liefde wijzer dan de eenvoud, maar weten waar ze vandaan komt, is nodig om te weten waar ze naartoe wil, zonder dat wij, groter dan we denken te zijn, haar beloop beletten.
Ik weet niet of het water hier eerder is geweest, maar deze brug zal je verhaal eenvoudig dragen. Je hoort nergens thuis, omdat je overal thuis bent. En boven het al bijna landelijke verkeer hoor je het water, het vertier van de vogels in de dichtbegroeide kasteeltuin, nadert een onbevreesde vlinder je kruiwagen om een poosje mee te reizen om de honger tot bedaren te brengen.
We zoeken enkel vergankelijke liefde en weten er niet mee om te gaan. Zoals de rivier de zee zoekt om zee te worden, maar toch telkens terug naar de bron trekt om vandaar verder te dromen over het herleven van de gezichten die zich in haar hebben blindgestaard.
De vertrouwdheid van een tuin die door het leven zelf wordt beheerd. Waar de meest onmogelijke schoonheid bijeen gezongen wordt. Terwijl de aarde zich met steeds minder wolken moet redden, en de zon schittert, en de soorten vanuit het zuiden oprukken om de taal van het landschap te veranderen. En de kleuren te verrijken. En het aantal stippen op de schilden van lieveheersbeestjes in de war te schoppen.
Er heerst geen rusteloosheid. Dat is de blijdschap die je weggeeft. Maar pluk geen madeliefjes voordat de nacht ze in slaap heeft gesust.
⋯
Rustdag
Vang maar eens wind in een toon die van haarzelf is.
(Uit de bundel Windtoon, uitgeverij Aspekt 2018)
⋯
Kauwberg te Ukkel
Mist houdt een belofte in, maar het is beter daar niet op te wachten of er een geloof aan op te hangen. Immers nu klinkt het vertier van groenlingen, het er onder gekropen roodborstje, de erboven miauwende buizerd. Al dat gezang dat een voortbestaan belooft, de roerloze bomen die zich laten omarmen. Mist heeft een weerklank die bijna aan stilte grenst. Alsof ze de tijd beheerst en zonder vaste verblijfsplaats de ernst overwonnen heeft. De armen omlaag om langs de aarde te strelen. Waar sommigen het geloof aan vastklampen, anderen het begin van de groei in herkennen.
Mist ruimt uiteindelijk het veld voor de zon dat haar licht rondstrooit in het dal dat door meidoorns wordt beschermd, en welluidend door de zanglijster wordt toegezongen. Net zo goed als ook een gaai kan heersen over een vogelparadijs. Waarin je tot in de eeuwigheid door kunt blijven lopen onder het toeziend oog van een bedeesde kraai. Of in een tuin van waaruit de mensen worden gevoed en waarin je tot in de eeuwigheid kunt blijven dromen in de schaduw van een verlegen kersenboom.
Wat het weer doet, is hier allang geen raadsel meer. Inheemse mensen weten vanuit de geur van mist, het ratelen van populieren of de vlucht van gierzwaluwen wat voor weer het wordt. Voor ons is de voorspelling een naar de techniek overgehevelde, aan verzamelde cijfers grenzende waarschijnlijkheid geworden.
Meidoorns, zwaar van bloesem, zoemend van genot. Aardhommels zonnedronken in mulle aarde. Splinters licht op de wangen van een vroege zwavelzwam. Hier zou de kruiwagen een poosje stil moeten houden om verbinding te maken met de paar eeuwenoude bomen die loodrecht de hemel in zijn gegroeid, waar zelfs een kraai angst heeft om naar toe te vliegen.
⋯
Wandelen door Brussel
De zwarte roodstaarten, de gierzwaluwen, de zwarte beuken, de zwartkoppen, het zwarte haar. De kleur van Brussel is zwart. En groen. Van de lindes, de halsbandparkieten, de kastanjes, de groene fietsen, de parken. Zwart en groen. Groen en zwart. Het manifest van de aarde.
En de liefde. Schoorvoetend door de kinderen boven al het lawaai uit haar toegezongen. De aarde. Door hun vingers, in potten en zakjes mee naar huis, de herinneringen vanwaar ze haar hebben meegebracht. De verwondering raakt vooral de voetreis. Het besef dat een mens in staat is zover te lopen. En dat je daarvoor nog een heel leven voor je hebt.
Op het drukke verkeersplein voor het gebouw van de Europese Commissie, waar morgen het feest van het brood wordt gevierd, staan twee bomen. Op de één na hoogste tak zit een heggemus en zingt. Niets luider dan anders, maar nauwelijks gehoord. Het manifest van de zang.
Ik kan me de volledige stilte wel inbeelden, maar overwoekerd raken is misschien wel de mooiste dood. Daar waar je in de grond verdwijnt, begint het leven pas echt. Uitwaaierend, als een wolkendek, zoals geen stad dat kan.
In het neergezegen Josafatpark staan majestueuze kastanjes, eeuwenoude wilgen, diep schaduwende beuken, spelen kinderen, rusten de ouderen. De magie van een park in de stad is haar onverschilligheid. Voor de levensduur en voor de late wind rondom, de overdreven drukte van de vogels. Haar leven speelt zich ondergronds af. Daar vloeit de wijsheid, speelt ze met de gevolgen van het licht, voedt ze haar kinderen. Het manifest van een verborgen leven.
⋯
Natuurgronden Dorent langs de Zenne ten noorden van Vilvoorde
Al dat ik weet
blijft onbekend voor de merel
die vlak voor mijn voeten
melodische dauw van de veren schudt
de lichte kring rond haar ogen
biedt een weerschijn op een strak
langs de rivier getrokken stukje naakte aarde
er zal wel een bloem gaan bloeien
gedonder op volgen
ondeelbaar gezang uit gaan weiden
ik weet niets van de liefde
die haar verenkleed streelt
het geluk dat alleen al in de oude houtwallen
mijlenver van de hemel verscholen ligt
de vervoering dat een vlucht
zomaar een leven lang
al haar heimwee weet te dragen
Aan de lucht onttrokken zie je er niks meer van. Haar tweemaal gedag zeggen is het onschuldigste wat je vandaag is overkomen. Het aan banden leggen van de harmonie die de kunst van het leven van haar eerste bewoners af heeft gekeken.
De paar oude houtwallen, aan de rand van het dorp, gespaard, in de schaduw waarvan een luie haas worstelt met zijn eigen baldadigheid. Aan de zonzijde dartelen koolwitjes boven het fluitenkruid, vanuit een meidoorn roept een heggemus, in een moede wilg zingt een merel.
Soms met een aanhoudende oostenwind dwarrelen er wat kwartels neer. Maar daar vind je al snel niks meer van terug.
⋯
Pad langs spoorweg ten zuiden van Duffel ter hoogte van Mouriaubos
De bomen op gepaste afstand, recht langs de wegen. Evenals het kanaal en de waterbekkens, precies zoals we ze nodig zijn. Zelfs daar waar we het overige leven een plekje gunnen, beheren wij als valse heelmeesters de gronden, zijn wij het die bepalen wie er wel en wie er niet gewenst zijn.
Tussen de langs denderende treinen en over zuigende vrachtschepen zingt de zwartkop, liefst niet al te vroeg in de ochtend. Alsof hij naar iemand toe zingt, in een aangeboren dagelijkse rite om welluidend de volmaaktheid te provoceren, wachtend op de stilte, gekleed in het zwart, meestal aan de verkeerde zijde van de boom, aarzelend, omdat ook verspilde tijd een gat in het leven slaat.
Hij zou duizend jaren kunnen slapen, wakker worden en nieuwsgierig moeten zijn. Maar ik weet het niet. Zelfs minder dan een veeg trekt langs de kruinen, de kapel aan een stam genageld.
Bos houdt van dunne bewolking, evenals zonlicht op haar bodem valt. Haar overgave kleedt zich als een dorpsoudste die tussen de varens op regen wacht.
Het loof dat uitgewoond traag als trekvlinders de grond niet nodig heeft, had ze het hart de neergang met klaterende zang als wintergast in het kleed van de jongeling af te werpen. Weerstond ze de vrees in de verbeelding van een gemeenschap verstrikt te raken. En te moeten volgen in de onrust van de seizoenen die niets aan de komedie van de herschepping hebben bijgedragen.
⋯
Babbelbeekse beemden
Daar waar twee beken samenkomen is vooreerst nog geen plek voor de zee. Veelal schrale gronden omgeven hen, gronden met minuscule bloemen met prachtige namen, poelen vol amfibisch leven, een lucht zinderend van zoemende vleugels. Heerlijk is het je neer te leggen op de stugge grassen en in het warme zonlicht deel van dit moerassig plekje aarde te zijn.
Op je voet strijkt een libelle neer
ze warmt zich aan de tijd die het kost
de ochtendkilte te verdragen
zodra een liefde wordt begrepen
kun je haar net zo goed een naam geven
evenals de vreemde rust van een vallende avond
spot met het duister dat ons het zicht
op de hemel ontneemt
wind valt nooit anders stil dan water
of het gras
net voordat het in juni wordt gemaaid
evenals een ster je in een trage vlucht kan verblinden
met op de rug niets dan het evenbeeld
dat je reis nabootst
of zoals een bui nadert
of het onbereikbare op zich laat wachten
of een zwarte stern je rank
halverwege de twijfel
eenvoudig negeert
⋯
De Droomgaard
Ook op een paar vierkante meter kun je net zo goed dromen dat de aarde aan je voeten ligt, dat het zin heeft om de scherven te verzamelen. Een droom is nooit een houvast, nooit een plek, maar een toestand van waaruit je dichter bij het leven komt.
Ik bedoel dat de grond haar eigen systeem ontwerpt, is niet per sé een droom, maar een verandering. Alsof je simpelweg op je andere zij gaat liggen en op een zachte bries het leven terugkeert dat je vergeten was.
Deze aloude droom in een volgebouwde wereld. Stil zal het er niet worden, maar vlinders vinden er hun weg wel. Zij die trekken, hebben de droom niet nodig om hun geboortegrond terug te vinden. Zij die het leven bestuderen, raken niet uitgedroomd en praten traag. Zij die meer zien dan het leven geeft, zijn het dromen verleerd en komen de geest niet meer uit.
De droom van een universum op een paar vierkante meter, uitgetekend in een ruitjesschrift. Er met vierkante vleugels boven hangen, het gezang van de zwartkop aanroepen. Deze dag stug doorwerken om de jonge vruchtlichamen het eerste licht van mei te laten zien. Dromen dat de vreugde zichzelf als een vlucht levenshonger inhaalt en hier een plekje aarde vindt om tot bloei te komen.
⋯
Zandpad tussen Zandbeekstraat en Grasbaan
Het zandpad kruist de droge beek. Of andersom. Wat maakt het uit. Het beetje grond in de schaduw onder de eik. De ogen dicht. Het schurftige geruis van het verkeer. Niemand die er zingt.
En toch leidt dit ergens naartoe. Het pad of de beek. Verbindt het de uiteinden van welke tocht dan ook. Zoals de gierzwaluwen tegen de wind in tot op de dag nauwkeurig zijn teruggekeerd.
Een rechte weg
eerst en vooral om het gemis
uit de geest te verdrijven
vervolgens het ongeloof
de kop vol in het licht
uitgedaagd om te schitteren
wellicht omdat weemoed altijd
naar de uiteinden van wegen kruipt
daar waar laat in de zomer
ook de zon verdwijnt
de grond te zwak om bomen te volgroeien
dat is het
het geroep van heimwee
tegen elkaar uitgespeeld
altijd vanuit de uiteinden
die van waar dan ook
ver van elkaar verwijderd blijven
⋯
Sint Antonius Abt Kapel, Salphen, Oost-Malle
In een uitgespaard overhoekje bos, op een bed van bladeren, ter herdenking, voor de kinderen, een uit aarden stenen opgebouwde kapel.
Soms scheurt er plots een wolkenpak open, tuur je zo de oneindigheid in en wacht je, op wiens terugkeer? Het is vreemd dat we zijn blijven geloven, terwijl de heide verdween, het gezang en gezoem rondom, de kleuren van de weiden. Alleen de wolken zijn gebleven, hier in het midden van de wereld. Dat we het nooit eerder hebben geweten, en in je op zijn gegaan, in elk van mijn handen een hand, en de adem als dauw in het gras verzonken.
Alsof je de wandeling dient. De kruimels van het geloof oppikt om het ingedutte varken te verleiden de waanzin kapot te kauwen.
Het is nooit onbereikbaar, voor niemand, ook als je even geen licht vangt. Het voelt alsof een vlinder langs mijn wang streelt, deze morgen. De gister nog uitgespaarde bloemen draag ik voor me uit alsof het de laatste zijn. En ik naast je kom zitten, op een houten bankje dit keer, een straal zonlicht toevallig net door het raam, op onze handen, de gespannen vleugels van de vlinder, de klok gelijk met het moment, de taal begraven, hartslagen alsof voor me uit dansend aan de voeten van wat stil gebleven naar de grond staart, omdat zonder aarde de hemel nooit geboren zou zijn.
Ze zijn zo ver van ons. Wat valt er nog te leren van hen die toch niet terug zullen keren?
⋯
Beersedreef
Mocht ik zonlicht zijn
ik zou me in alle holtes van de bossen wringen
en er proberen achter te blijven
eerst na een nacht
misschien de velden afstruinen
en kijken wat er van over is
zelfs al zou ik de wolk bij kunnen houden
ik zou haar al spoedig niet langer herkennen
achter niemand aan blijven hollen
vergeefs om regen vragen
gezamenlijk zouden we
er een optocht van maken
en het vogeltrek noemen
het houdt wel een terugkeer in
maar wat geeft het
we moeten elkaar niets uit het hoofd praten
⋯
Hoogstratensebaan nabij Vossedijk
Elk bos afgesneden van haar levensadem. Het is vreemd dat we eerder niet al een zware wolkendeken tussen ons in hebben gelegd. Het spel met het zicht zou snel beslecht zijn. Wat anders blijft er voor de bomen over.
We noemen dit een afwisselend landschap. In een nat voorjaar misschien vanwege het smalend licht dat maar nauwelijks schemert. De zanglijster die de randen opzoekt om de stil gebleven kraaien te provoceren dieper in de bossen het teruggetrokken leven een paar afgekloven maïskolven voor te houden.
Ik denk dat ’s nachts, in je voetsporen, een wolf dezelfde afstanden aflegt. Alleen al haar oog dat zich in je rug brandt. Hebben ze haar niet verteld dat een weg terug nooit langs dezelfde bomen leidt. Of dat een wolk voor de maan ook overdag voor onrust kan zorgen.
Bossen zo klein dat je alle randen ziet. De roodborstjes eenvoudig verraden. Het zenuwachtige gehamer van grote bonte spechten dat nergens nagalmt. Grassen en bramen overwoekeren de paden. Het zijn mooie bossen voor dromers om niet in te verdwalen.
Het zou evengoed de oorsprong kunnen zijn, deze bosgrond, het verre zingen verstaan we toch niet, de helderheid na een stormwind, de nooit eenvoudige stilte die met zorg de wortels voedt, terwijl wij denken dat haar ziel lang geleden al diep in slaap gevallen is.
⋯
Oude Tilburgsebaan/Oude Leije nabij Riel
Rechts een duizendmaal omgewoeld land dat zachtjes steunt als je voorbij loopt. Links een warrige bomenrij en de afloop naar het Riels laag, waarin ooit de nevel vastliep en er water werd. Er groeide riet aan de oevers, wat waterwilgen, er kwam een hek omheen. Het bracht de beek naar de heide, waar het volk werd begraven. Iets boven de aarde getild, of dat er rondom verzonken is.
Misschien wel hoor je de baltszang van de wulp, in de verte, boven de heide, onbeholpen, maar zo wonderbaarlijk helder, alsof de lucht meezingt, en alles eventjes rilt van levenslust.
Vandaag is een vlucht uit de stad. Zo voelt het tenminste. Achter ons ligt ze. Weerspiegelt bijna in het water als ik naar mezelf toe buig. Alvast kijk wat de morgen brengt.
Ik zou meters diep nergens
het begin van mijn leven vinden
en me toch verheven voelen
de overstap naar een berk maken
de huid lichtjes verruwen
maar moeizaam wind verdragen
de grond arm
zicht veelal maar een blik op mezelf
het vruchtdragen enkel voor de lege jaren
De tot op het hek uit winstbejag uitgeputte gronden zijn niet meer in staat te communiceren met de natuurlijke gronden langs de beek. De scherpe scheiding tussen rijk en arm. In de kern een bos dat standhoudt. Het profiel dat scherper gemis tekent dan een jammerend gezang.
⋯
Tilburg
vertwijfeling leidt nooit tot grote daden
maar die terugreis
naar waar je vandaan komt
waarin de dag uiteen gevallen is
⋯
De Loonse en Drunense Duinen
Er zijn vergelijkbare gronden. Gebieden waar het evengoed dag en nacht wordt, het zand de zee mist, berken naar de randen toe zijn verdreven. Maar op welke tijden moet je hier wachten? De sporen die je trekt, houden maar nauwelijks een dag stand. Hier struinde ooit een schilder. Somber van de krampachtige groei, in armzalig donkere dagen. Maar vandaag teistert het licht de nachtzwaluwen, of beter gezegd de dagslapers. Om ze zonder erg licht door wind gedragen boven de vlaktes uit te tillen.
Gronden waar de mieren heersen. Ik herinner me de koningin. Schoorvoetend eerst door het stof, als een vreemdeling. En later al dat volk in haar kielzog, ademloos bijna veranderend in aarde, het stof dat je kruit, dat ons draagt, ons als onzichtbare sporen om het hoofd waait, meer dan we nodig zijn, zo we hier lopen, en alles druk doende om het voorjaar bij te houden.
Al enige tijd leren merels zich een nieuw gezang aan. Galmend over de wereld. Terwijl de tijden zich nergens om bekommeren. Die overdaad aan energie, onaangeroerd in het zinsbedrog van mijn dwalen, om mij de aarde eigen te maken. Om mij heen de boomleeuweriken jubelend in het waanzinnig makend jonge groen. Wat een dag!
We staan hier vast niet lang genoeg om al het ademen mee te maken, maar luisteren vermoeid en denken dat andere tijden misschien nog herinneringen mee zullen dragen die niet verwaaid ergens in onze hoofden achter zullen blijven. Wat een dag.
⋯
Henriëttewaard
Dwars door de zonovergoten waard. Een door bomenrijen uitgesneden oksel naast de stad. Een paar uitgewoonde percelen, bedoeld om ons een poosje te voeden, zijn bruut doorsneden om er verkeer kwijt te kunnen. Op onberoerde, vol voorjaarsleven broeiende gronden wordt getraind om ons tegen de medemens te beschermen. Het in toom gehouden water mist een horizon. De taluds zijn voor onschuldige bloemen. Een groep overvliegende zwanen kondigt je komst aan. In een ronde kas wordt het leven hersteld.
Je kunt een stukje aarde elders hartverscheurend missen. De kolonie, het kalmoes, de herhaling daarvan. Soms op steeltjes licht danste ik over water, net zolang tot ik vloog, zonder een wolk te raken. In die witte gloed, weet je nog, zomer of winter maakte geen verschil. Voortdurend de kop wit, dan weer bruin, dan weer wit, maar nooit een smet van twijfel op hetgeen ik bijeen had gedacht en uit mijn hoofd heb geleerd.
Zolang ik mijn adem inhoud om wat ondergrondse hemelen te bevrijden, zal ik blijven schrijven. Ze eerst op wat takken laten rusten, ietwat zingen, naar een slapende fuut blijven kijken, het weer namaken. Een paar eksters dragen je levenslijn naar het bos waar de vogels enkel met de stilte wedijveren. Verdwaalde mantelmeeuwen zijn mij gevolgd. Een aardhommel rust op mijn voet. Ik kauw op zuring.
Verdraagt de aarde lawaai? Ik weet het niet. Fluitenkruid kun je ook horen groeien. Plots roert zich een zwerm hongerige kraaien. Je bent nabij, met een reuzenworm en enkele kleurrijke vlinders. Misschien wel verzadigt alleen de aanblik al het feest dat hun avondmaal had kunnen zijn. Wie weet hoe hun leven zich dan had verdragen.
⋯
Het land van Maas en Waal, Nieuw Fort Sint Andries
De rivier in de rug. Daar begint het mee. De overgave aan de wetenschap dat ze evenzo stroomt zodra je terugkomt. Alvast een paar opklaringen om het pad te markeren.
Een beetje zand versjouwen zal het evenwicht niet verstoren. Maar dat land, ter verdediging opgeworpen. Voor wie? Het jaarrond zingen? Ook als er niemand luistert? Of de grond die dooradert de klank misbruikt om er je zuivere bron mee te vullen?
Ooit was er een dag die voorspelde dat je langs zou lopen. Er is op je gewacht. Oeroud zand aan mijn schoenen. Kneuen voorzichtig opgetogen in de struiken.
Dat het leven herovert, heeft enkel het geduld en de kracht van abelen nodig. Een beetje wind. Nu en dan wat licht en regen. Vertrek brengt rumoer teweeg, het golven, de verbeelding die even zonder einde is. De tocht hoog opgetild, langs rijen populieren en oude wilgen, door alom uitgestrooide dorpen. De stilte zal je mijden, daar staat het voorjaar toch al niet om bekend. Maar die doorsneden streken, de ver van zee verdwaalde mantelmeeuwen, de haast waarmee de dagen voor ons worden afgeteld. Terwijl juist traagheid het leven draagt, waar je naar terug bent gekeerd, de wind in de rug en de zon warm op je handen.
De grond siddert van verlangen naar de rivier, ook al stamt ze uit de verte, is ze de aanzet tot een veranderlijk leven. Vooral als de jaren zich wringen in het ritme dat zelfvoldaan stukloopt in de monding van haar stilgevallen herinnering.
Een wezel kruist je pad, smalle weegbree deint kopzwaar op verlegen wind, uit verwondering zingen vogels je tegemoet.
⋯
2022 Jan Kleefstra.
De werken die je hier leest komen voort uit de Aarde in verbinding met al het leven en
de ziel van de dichter van de Krui-tocht Jan Kleefstra. De woorden dienen eenieder ter inspiratie om
een eigen invulling te geven aan de zorg Voor de Aarde. Wanneer je deze teksten op andere plekken
wilt gebruiken, is daarvoor toestemming van Jan nodig. Jan wil graag dat zijn werk
op passende plekken bijdragen aan hetgeen het werk beoogt.